mondain
Uiterlijk
- mon·dain
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘werelds’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | mondain | mondainer | mondainst |
verbogen | mondaine | mondainere | mondainste |
partitief | mondains | mondainers | - |
mondain
- werelds, modieus, luxueus
- De mondaine vrouw was niet snel tevreden, ondanks alle cadeaus die haar man voor haar kocht.
- In Monaco is er een heel mondaine sfeer.
- Het woord mondain staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "mondain" herkend door:
81 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "mondain" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be