mobiliseert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mo·bi·li·seert

Werkwoord

vervoeging van
mobiliseren

mobiliseert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van mobiliseren
    • Jij mobiliseert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van mobiliseren
    • Hij mobiliseert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van mobiliseren
    • Mobiliseert!