mobiliseren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mo·bi·li·se·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘troepen in het veld brengen’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
  • afgeleid van het Franse mobiliser (met het achtervoegsel -iseren) [2] [3]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
mobiliseren
mobiliseerde
gemobiliseerd
zwak -d volledig

Werkwoord

mobiliseren

  1. optrommelen en inschakelen van helpers, actiebereid maken van geestverwanten
    • Hij mobiliseerde het halve land in een boycot tegen het bedrijf. 
    • Ze hebben alles en iedereen gemobiliseerd om het voorstel van tafel te krijgen. 
     Als gevolg hiervan was het een zinloos project, dat rond deze tijd grote delen van buitenparlementair links in West-Europa kenmerkte, om te proberen deze tot zwijgen gebrachte arbeidersklasse te mobiliseren tot een socialistische revolutie.[4]
  2. (militair) (politiek) gevechtsklaar maken van legeronderdelen
    • Ook de Nederlandse staat mobiliseerde haar troepen. 
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen