metselt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • met·selt

Werkwoord

vervoeging van
metselen

metselt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van metselen
    • Jij metselt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van metselen
    • Hij metselt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van metselen
    • Metselt!