meespeelde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mee·speel·de

Werkwoord

vervoeging van
meespelen

meespeelde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van meespelen
    • ... dat ik meespeelde. 
    • ... dat jij meespeelde. 
    • ... dat hij, zij, het meespeelde.