meerde af
Uiterlijk
- meer·de af
vervoeging van |
---|
afmeren |
meerde af
- enkelvoud verleden tijd van afmeren
- Ik meerde af.
- Jij meerde af.
- Hij, zij, het meerde af.
- Ik meerde af.
- Het woord meerde af staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.