martelden af

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mar·tel·den af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afmartelen

martelden (...) af

  1. meervoud verleden tijd van afmartelen
    • Wij martelden af. 
    • Jullie martelden af. 
    • Zij martelden af. 

Gangbaarheid