martel af

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mar·tel af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afmartelen

martel (...) af

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afmartelen
    • Ik martel af. 
  2. gebiedende wijs van afmartelen
    • Martel af! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afmartelen
    • Martel je af? 

Gangbaarheid