marchandeert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mar·chan·deert

Werkwoord

vervoeging van
marchanderen

marchandeert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van marchanderen
    • Jij marchandeert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van marchanderen
    • Hij marchandeert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van marchanderen
    • Marchandeert! 

Gangbaarheid