loom

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • loom
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘traag, mat’ voor het eerst aangetroffen in 1599 [1]
  • [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen loom lomer loomst
verbogen lome lomere loomste
partitief looms lomers -

Bijvoeglijk naamwoord

loom

  1. weinig geneigd zich te bewegen, weinig uitnodigend tot beweging
    • Wat een lome dag vandaag! 
  2. (handel) weinig bereidheid tonend tot handel te komen
    • Imtech onderuit op loom Damrak.[3] 

Werkwoord

vervoeging van
loomen

loom

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van loomen
    • Ik loom. 
  2. gebiedende wijs van loomen
    • Loom! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van loomen
    • Loom je? 

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen