lokaliseert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • lo·ka·li·seert

Werkwoord

vervoeging van
lokaliseren

lokaliseert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lokaliseren
    • Jij lokaliseert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lokaliseren
    • Hij lokaliseert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van lokaliseren
    • Lokaliseert!