lodder
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- lod·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | lodder | lodders |
verkleinwoord | loddertje | loddertjes |
Zelfstandig naamwoord
- lomp, flard, prul
Afgeleide begrippen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
lodderen |
lodder
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lodderen
- Ik lodder.
- gebiedende wijs van lodderen
- Lodder!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lodderen
- Lodder je?
Gangbaarheid
- Het woord lodder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "lodder" herkend door:
66 % | van de Nederlanders; |
63 % | van de Vlamingen.[5] |