laskaren
Uiterlijk
- las·ka·ren
- laskaar met uitgang -en
de laskaren mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord laskaar
- En kom je, van lange tochten terug, de haven weer ingevaren,
dan zie 'k al van verre de donkere lach en het witte gebit der laskaren. [1]
- En kom je, van lange tochten terug, de haven weer ingevaren,
- Het woord 'laskaren' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Duinkerken, A. van"Lof der zeevaarders" in: Erts. Letterkundige almanak. jrg. 1 2e druk (1926) S.L. van Looy, Amsterdam; p. 65; geraadpleegd 2019-11-06