laisser
Uiterlijk
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
laisser /lese/ |
laissais /lesɛ/ |
laissé /lese/ |
volledig |
laisser
- overgankelijk achterlaten
- «J'ai laissé mes enfants chez mon frère.»
- Ik heb mijn kinderen bij mijn broer achtergelaten.
- «J'ai laissé mes enfants chez mon frère.»
- overgankelijk vergeten
- «J'ai laissé mon sac à la maison.»
- Ik heb mijn zak thuis vergeten.
- «J'ai laissé mon sac à la maison.»