Naar inhoud springen

laisser

Uit WikiWoordenboek
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
laisser
/lese/
laissais
/lesɛ/
laissé
/lese/
volledig

laisser

  1. overgankelijk achterlaten
    «J'ai laissé mes enfants chez mon frère.»
    Ik heb mijn kinderen bij mijn broer achtergelaten.
  2. overgankelijk vergeten
    «J'ai laissé mon sac à la maison.»
    Ik heb mijn zak thuis vergeten.