kernploeg

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kern·ploeg
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kernploeg kernploegen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de kernploegv / m

  1. groep van topsporters die meedoen aan internationale wedstrijden
    • Tot voor kort waren de medische attesten amper aanleiding voor een kamerbrede discussie. Hooguit werden links en rechts wenkbrauwen gefronst over een kwaal van sommige sporters. Er waren bijvoorbeeld plotseling wel erg veel sporters met astmatische aandoening. Schijnbaar meenden velen dat een puffer (ventolin) de adem verruimt. En bij hoestjes, waarvan vooral specialisten op de middellange afstanden last hebben, was zo’n pufje altijd handig. Die toename bevreemdde ook voormalig schaatskampioen Erben Wennemars, die vanaf zijn entree in de nationale kernploeg dispensatie kreeg voor ventolin. Maar hij heeft dan ook écht astma. „Vanaf mijn zesde”, zegt Wennemars, die het middel alleen al nodig zegt te hebben om überhaupt te functioneren. „En of ik er last van had. Als kind riep ik mijn ouders wel eens terug van visite, omdat ik dacht dat ik dood ging, zo benauwd was ik dan. Hoe dat voelt? Probeer maar eens langere tijd door een rietje te ademen. Ik ben opgegroeid op een boerderij met veel hooit en huisstofmijt, nou dat is geen pretje met een zware astmatische aandoening.” [1] 
Verwante begrippen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. NRC Henk Stouwdam 28 oktober 2016
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be