kanoot

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ka·noot

Werkwoord

vervoeging van
kanoën

kanoot

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kanoën
    • Jij kanoot. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kanoën
    • Hij kanoot. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van kanoën
    • Kanoot!