kachelruitje

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  kachelruitje    (hulp, bestand)
• IPA: / ˈkɑxəlˌrœycə / (4 lettergrepen)

Woordafbreking

• ka·chel·ruit·je

Woordherkomst en -opbouw

• kachelruit met het achtervoegsel -je

Zelfstandig naamwoord

het kachelruitje o

1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord kachelruit

   ▸ Ik zou me, nu de oliehaard op volle kracht brandt, en Denise en Justine zich, hun armpjes om elkaars hals geslagen, vlak voor het kachelruitje op de vloer hebben neergevlijd, zo niet gelukkig, dan althans toch, tot op zekere hoogte, voldaan moeten voelen.

Gangbaarheid

• Het woord 'kachelruitje' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.