juxtaponeert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • jux·ta·po·neert

Werkwoord

vervoeging van
juxtaponeren

juxtaponeert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van juxtaponeren
    • Jij juxtaponeert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van juxtaponeren
    • Hij juxtaponeert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van juxtaponeren
    • Juxtaponeert!