justify
Uiterlijk
- Geluid: justify (VS) (hulp, bestand)
- IPA: /ˈdʒʌstɪfaɪ/
- Middelengels justifien ‘rechtspreken aan; een rechterlijke straf opleggen’, ontleend aan Oudfrans justifier, uit Laatlatijn iūstificāre ‘rechtvaardigen’.
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to justify |
he/she/it | justifies |
verleden tijd | justified |
voltooid deelwoord |
justified |
onvoltooid deelwoord |
justifying |
gebiedende wijs | justify |
justify