juggle

Uit WikiWoordenboek

Engels

Uitspraak
vervoeging
onbepaalde wijs to  juggle 
he/she/it  juggles 
verleden tijd  juggled 
voltooid
deelwoord
 juggled 
onvoltooid
deelwoord
 juggling 
gebiedende wijs  juggle 

Zelfstandig naamwoord

juggle

  1. goochelen
  2. handig met iets omgaan, iets voor elkaar krijgen
    «I had to juggle the groceries, getting the kids from school and meeting that deadline too.»
    Ik moest op een of andere manier en de boodschappen en het afhalen van de kinderen van school en het halen van die termijn weten te combineren.
  3. jongleren