jankt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • jankt

Werkwoord

vervoeging van
janken

jankt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van janken
    • Jij jankt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van janken
    • Hij jankt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van janken
    • Jankt!