jaag af

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • jaag af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afjagen

jaag (...) af

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afjagen
    • Ik jaag af. 
  2. gebiedende wijs van afjagen
    • Jaag af! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afjagen
    • Jaag je af? 

Gangbaarheid