interneert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·ter·neert

Werkwoord

vervoeging van
interneren

interneert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van interneren
    • Jij interneert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van interneren
    • Hij interneert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van interneren
    • Interneert!