inluidt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·luidt

Werkwoord

vervoeging van
inluiden

inluidt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inluiden
    • ... dat jij inluidt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inluiden
    • ... dat hij inluidt.