incorporeert
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- in·cor·po·reert
Werkwoord
vervoeging van |
---|
incorporeren |
incorporeert
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van incorporeren
- Jij incorporeert.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van incorporeren
- Hij incorporeert.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van incorporeren
- Incorporeert!