incasso
Uiterlijk
- in·cas·so
- Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘het incasseren’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1847 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | incasso | incasso's |
verkleinwoord |
het incasso o
- het ontvangen van geld
- Het woord incasso staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "incasso" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
84 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "incasso" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be