inboet

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·boet

Werkwoord

vervoeging van
inboeten

inboet

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inboeten
    • ... dat ik inboet. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inboeten
    • ... dat jij inboet. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inboeten
    • ... dat hij inboet.