hoteldieven
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: hoteldieven (hulp, bestand)
- IPA: / hoˈtɛldivə(n) / (4 lettergrepen)
Woordafbreking
- ho·tel·die·ven
Woordherkomst en -opbouw
- hoteldief met uitgang -en, waarbij de slotmedeklinker weer stemhebbend wordt
Zelfstandig naamwoord
de hoteldieven mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord hoteldief
- ▸ 'k Geloof hoe langer hoe meer, dat ze in dergelijke zaakjes, als ze er een bij ons uithaalde, zeer bedreven was en tot het edele gilde der hoteldieven behoort.[1]
Gangbaarheid
- Het woord 'hoteldieven' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron M. Ovink-SoerFräulein. in: De Tijdspiegel., jrg. 63 deel 3 nr. 11 (november 1906), G.C. Visser, Den Haag, p. 339