hoteldieven

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ho·tel·die·ven
Woordherkomst en -opbouw
  • hoteldief met uitgang -en, waarbij de slotmedeklinker weer stemhebbend wordt

Zelfstandig naamwoord

de hoteldievenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord hoteldief
     'k Geloof hoe langer hoe meer, dat ze in dergelijke zaakjes, als ze er een bij ons uithaalde, zeer bedreven was en tot het edele gilde der hoteldieven behoort.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 3 mei 2020 Weblink bron
    M. Ovink-Soer
    Fräulein. in: De Tijdspiegel., jrg. 63 deel 3 nr. 11 (november 1906), G.C. Visser, Den Haag, p. 339