hockeyen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- hoc·key·en
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
hockeyen /ˈɦɔki(n)/ |
hockeyde /ˈɦɔkidə/ |
gehockeyd /ɣəˈɦɔkit/ |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
hockeyen
- inergatief (sport) de hockeysport beoefenen
- Er wordt vandaag op het andere veld gehockeyd.
Gangbaarheid
- Het woord hockeyen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "hockeyen" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[1] |
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Inergatief werkwoord in het Nederlands
- Sport in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 97 %
- Prevalentie Vlaanderen 93 %