hinkelt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hin·kelt

Werkwoord

vervoeging van
hinkelen

hinkelt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hinkelen
    • Jij hinkelt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hinkelen
    • Hij hinkelt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van hinkelen
    • Hinkelt!