guur

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • guur
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘snijdend’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1599 [1]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen guur guurder guurst
verbogen gure guurdere guurste
partitief guurs guurders -

Bijvoeglijk naamwoord

guur

  1. (meteorologie) winderig en regenachtig en tegelijk koud en kil
    • Het is vandaag zo guur dat er bijna niemand op straat is. 
  2. (figuurlijk) onaangenaam, onprettig
    • Een guur voorkomen. 
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen