grossiert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gros·siert

Werkwoord

vervoeging van
grossieren

grossiert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van grossieren
    • Jij grossiert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van grossieren
    • Hij grossiert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van grossieren
    • Grossiert!