graveer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gra·veer

Werkwoord

vervoeging van
graveren

graveer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van graveren
    • Ik graveer. 
  2. gebiedende wijs van graveren
    • Graveer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van graveren
    • Graveer je?