grauwig

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • grau·wig
Woordherkomst en -opbouw
  • afleiding van grauw met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen grauwig grauwiger grauwigst
verbogen grauwige grauwigere grauwigste
partitief grauwigs grauwigers -

Bijvoeglijk naamwoord

grauwig [1]

  1. niet helder (wit) van kleur
    • Het boek voelt authentiek aan, het beeld is ietwat grauwig en er wordt gebruik gemaakt van een ouderwets lettertype. Soms loopt de tekst wat slordig over het beeld heen. "Het is beslist geen gewoon kookboek", stelt Tinka Leene. [2] 
    • Nu het zonnetje niet meer volop schijnt en de temperaturen inmiddels flink dalen, blijft er ook niet veel meer van dat vakantiekleurtje over. Helaas duurt het dan ook niet lang voordat we er een vale huidskleur aan overhouden. Gelukkig is er wel veel te doen tegen een vermoeide grauwige teint. [3] 
    • Toch komt de schrik. „Ik legde ’m op mijn buik, schuin, en zag de grauwige huidskleur. In zijn nek zag je dikke aderen. Ik dacht: dit is niet goed”, vertelt Jordan. Op datzelfde moment had zijn schoonzus Immeke (30) de andere jongen te pakken. Allebei rennen ze door het ondiepe water richting het strand. [4] 

Gangbaarheid

86 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen