geloofsverzakers

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·loofs·ver·za·kers
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

de geloofsverzakersmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord geloofsverzaker
    • En nu is het zo pijnlijk, dat het christelijk onderwijs zo vaak op dit essentiële punt tekort is geschoten. Het leerde het kind wel belijden, maar niet "occasioneel en actueel" belijden! En ik heb vaak de gedachte, dat hier de oorzaak ligt, dat er bij de meeste christenen zo weinig weerstand is tegen de tijdgeest en het moderne heidendom; en ook dat zoveel geloofsverzakers van het christelijk geloof afkomstig zijn van het christelijk onderwijs. [1]

Gangbaarheid

Verwijzingen