galoppeert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ga·lop·peert

Werkwoord

vervoeging van
galopperen

galoppeert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van galopperen
    • Jij galoppeert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van galopperen
    • Hij galoppeert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van galopperen
    • Galoppeert!