gaf
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: gaf (hulp, bestand)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /χɑf/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ɣɑf/
Woordafbreking
- gaf
Werkwoord
vervoeging van |
---|
geven |
gaf
- enkelvoud verleden tijd van geven
- Ik gaf.
- Jij gaf.
- Hij, zij, het gaf.
- Ik gaf.
- ▸ Deze wakkerheid gaf me een autonoom gevoel.[1]
Vaste voorzetsels
- gaf op
Gangbaarheid
- Het woord gaf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "gaf" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Tim Voors “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be