frutsel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • frut·sel
enkelvoud meervoud
naamwoord frutsel frutsels
verkleinwoord frutseltje frutseltjes

Zelfstandig naamwoord

het frutselo

  1. een overbodige toevoeging of versiering van weinig waarde
    • Met scoubidou kan men bijvoorbeeld sleutelhangers, vriendschapsbandjes en andere frutsels maken. 

Werkwoord

vervoeging van
frutselen

frutsel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van frutselen
    • Ik frutsel. 
  2. gebiedende wijs van frutselen
    • Frutsel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van frutselen
    • Frutsel je? 

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
75 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be