frankeert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fran·keert

Werkwoord

vervoeging van
frankeren

frankeert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van frankeren
    • Jij frankeert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van frankeren
    • Hij frankeert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van frankeren
    • Frankeert!