fragmenteert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • frag·men·teert

Werkwoord

vervoeging van
fragmenteren

fragmenteert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fragmenteren
    • Jij fragmenteert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fragmenteren
    • Hij fragmenteert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van fragmenteren
    • Fragmenteert!