fnazelt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fna·zelt

Werkwoord

vervoeging van
fnazelen

fnazelt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fnazelen
    • Jij fnazelt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fnazelen
    • Hij fnazelt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van fnazelen
    • Fnazelt!