flurona
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- flu·ro·na
Woordherkomst en -opbouw
- uit het Engels
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | flurona | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- (medisch) gelijktijdige infectie met het griep- én het coronavirus
Gangbaarheid
- Het woord 'flurona' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.