fietsten af

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fiets·ten af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
affietsen

fietsten (...) af

  1. meervoud verleden tijd van affietsen
    • Wij fietsten af. 
    • Jullie fietsten af. 
    • Zij fietsten af. 

Gangbaarheid