faseerden uit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fa·seer·den uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitfaseren

faseerden (...) uit

  1. meervoud verleden tijd van uitfaseren
    • Wij faseerden uit. 
    • Jullie faseerden uit. 
    • Zij faseerden uit. 

Gangbaarheid