faseer uit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fa·seer uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitfaseren

faseer (...) uit

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitfaseren
    • Ik faseer uit. 
  2. gebiedende wijs van uitfaseren
    • Faseer uit! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitfaseren
    • Faseer je uit? 

Gangbaarheid