familiariseert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fa·mi·li·a·ri·seert

Werkwoord

vervoeging van
familiariseren

familiariseert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van familiariseren
    • Jij familiariseert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van familiariseren
    • Hij familiariseert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van familiariseren
    • Familiariseert! 

Gangbaarheid