fado
Uiterlijk
- fa·do
- Leenwoord uit het Portugees, in de betekenis van ‘melancholiek Portugees lied’ voor het eerst aangetroffen in 1933 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | fado | fado's |
verkleinwoord |
- droevige muziek uit Portugal / levenslied uit Portugal met gitaar begeleiding
- De Mariaverschijning in Fátima behoort net als fado en futebol tot het Portugese cultuurgoed. De Katholieke Kerk en het regime reageerden aanvankelijk terughoudend op ‘het zonnewonder’ dat door de bevolking werd gekoesterd. Pas in 1930 werden de verschijningen door de bisschop van Leiria erkend. Gelovig of niet, nu is het overgrote deel van de bevolking trots op de heilige plek. Alsof God daarvoor Portugal heeft uitverkoren.[4]
- Wim de Haan was alles en deed alles. Hij combineerde het schrijven van poëzie met boksen, en hield veel van fado muziek en van vrouwen.[5]
- Het woord fado staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "fado" herkend door:
64 % | van de Nederlanders; |
56 % | van de Vlamingen.[6] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "fado" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ fado op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Koen Greven 12 mei 2017
- ↑ Volkskrant Peter de Waard 2 maart 2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be