factureert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fac·tu·reert

Werkwoord

vervoeging van
factureren

factureert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van factureren
    • Jij factureert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van factureren
    • Hij factureert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van factureren
    • Factureert!