excerpeer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ex·cer·peer

Werkwoord

vervoeging van
excerperen

excerpeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van excerperen
    • Ik excerpeer. 
  2. gebiedende wijs van excerperen
    • Excerpeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van excerperen
    • Excerpeer je?