epileert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • epi·leert

Werkwoord

vervoeging van
epileren

epileert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van epileren
    • Jij epileert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van epileren
    • Hij epileert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van epileren
    • Epileert!